Inleiding De ontwikkeling van Hoogeveen stond lange tijd in nauw verband met de turfgraverij. Het steken van turf is in twee opzichten een nuttige bezigheid: enerzijds produceert men turf voor de energievoorziening, anderzijds maakt men dalgrond vrij, die gebruikt kan worden als cultuurgrond. In het zo gevormde cultuurlandschap kunnen nederzettingen ontstaan en zo’n nederzetting is Hoogeveen. In 1625 was er alleen nog maar 6200 hectare woest en onbegaanbaar hoogveen, waarin een paar grote meren lagen; omstreeks 1813 was al meer dan de helft van dit hoogveen afgegraven. Op het afgegraven deel lag een bloeiende veenkolonie met ongeveer 4500 inwoners. Dit betekende, dat Hoogeveen de grootste plaats van Drenthe was geworden, waar in de Franse Tijd tien procent van alle Drenten woonden. De nieuwe nederzetting was Meppel in bevolkingsomvang voorbijgestreefd; Coevorden had het al eerder achter zich gelaten. Assen was nog maar een onbeduidende vlek, ook al had koning Lodewijk Napoleon het in 1809 tot stad verheven. De cijfers bewijzen het: |